SCP: eigentijdse ongelijkheid

Drs. J.E. van den Berg

Op 7 maart 2023 publiceerde het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) het rapport ‘Eigentijdse ongelijkheid’. In dit rapport concludeert het SCP in het langlopende project ‘Verschil in Nederland’ een structurele ongelijkheid. Dit uit zich in de verdeling van vier groepen hulpbronnen (economisch-, cultureel-, sociaal- en persoonskapitaal) over een zevental sociale klassen.

In deze bijdrage behandel ik kort het rapport en geef een aantal handvaten naar de praktijk van de financieel planner.

Inleiding

Al in 2014 analyseerde het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) voor het eerst in hoeverre er in Nederland sprake is van multidimensionale ongelijkheid: verschillen in meerdere hulpbronnen, die neerslaan in een klassenstructuur. Het vertrekpunt was dat sociale klassen niet enkel economische verschillen weerspiegelen. Sociale ongelijkheid omvat meer dan verschillen in inkomen, opleiding en beroep. In het gepubliceerde onderzoek van 7 maart 2023 gaat het SCP op deze weg door. [1]

Vier typen hulpbronnen

De bekendste hulpbron van iemand is het economisch kapitaal (zoals opleiding, vermogen en inkomen). Het economisch kapitaal is echter verweven met andere hulpbronnen en die zijn medebepalend voor de kansen die mensen in het leven hebben. Het gaat er ook om of je erbij past, om wie je kent en om wie je bent. Deze drie elementen verwijzen naar respectievelijk het culturele kapitaal (ken je de maatschappelijke codes en gedraag je je ernaar?), sociaal kapitaal (in hoeverre beschik je over netwerken die steun en hulp kunnen bieden of die je vooruit kunnen helpen in het leven?) en persoonskapitaal. Dit laatste betref individuele verschillen in de fysieke en mentale gesteldheid, en in iemands aantrekkelijkheid.

Economische ongelijkheid valt niet per definitie samen met de verdeling van andere hulpbronnen: verschillen in beroepsstatus, inkomen of vermogen kunnen zelfs omgekeerd verband houden met culturele praktijken en kenmerken van iemands sociale netwerk.[2]

Er is in Nederland sprake van een klassenstructuur

Op basis van de vier hulpbronnen onderscheidt het SCP een zevental sociale klassen. Eigentijdse ongelijkheid omvat, volgens het SCP, namelijk meer dan tegenstellingen tussen, bijvoorbeeld, de elite, witte boordenwerkers, en arbeiders in de landbouw of industrie. Hulpbronverschillen slaan in uiteenlopende combinaties neer in zeven sociale klassen in de Nederlandse samenleving. Die vormen gezamenlijk een maatschappelijke hiërarchie van veel naar weinig kapitaal:

  1. De werkende bovenlaag (19,9% van de volwassen bevolking) is actief op de arbeidsmarkt, en heeft het grootste aandeel zelfstandigen. Op drie van de vier typen beschikt deze groep over het meeste kapitaal. Bij het cultureel kapitaal nemen ze net aan de tweede positie in.
  2. De jongere kansrijken (8,6%) zijn hoogopgeleid en hebben ook in andere opzichten veel hulpbronnen, maar kunnen nog groeien in hun inkomen, liquide vermogen en huizenbezit.
  3. Mensen die behoren tot de rentenierende bovenlaag (12,2%) zijn in meerderheid gepensioneerd. Hun gemiddelde liquide vermogen is veruit het hoogst, evenals de overwaarde in de woning. Ook hebben zij doorgaans een goed inkomen en zijn ze vaak hoger opgeleid. Door hun gevorderde leeftijd staan de gezondheid en sociale netwerken echter onder druk.
  4. De omvangrijke werkende middengroep (24,9%) neemt bij vrijwel alle kapitaalvormen een middenpositie in, en is daarom te karakteriseren als een middenklasse.
  5. De laagopgeleide gepensioneerden (18,1%) zijn grotendeels niet meer actief op de arbeidsmarkt. Doorgaans bereikten zij niet het middelbare opleidingsniveau dat praktisch geschoolde vakmensen tegenwoordig nodig hebben (mbo-2 of hoger). De laagopgeleide gepensioneerden hebben echter wel vrij veel financieel vermogen – vooral overwaarde op de woning – en een redelijk inkomen. Daarentegen beschikken zij over weinig cultureel kapitaal: ze hebben een sobere leefstijl, beperkte digitale vaardigheden, een geringe beheersing van het Engels. Fysiek zijn ze vaak ongezond, en buiten de kring van familie, vrienden en buren om zijn de sociale netwerken beperkt.
  6. In twee opzichten is de maatschappelijke positie van de onzekere werkenden (10,0%) wankel. Allereerst hebben zij moeite aan te haken op de arbeidsmarkt: deze groep kent verhoudingsgewijs veel werklozen, werknemers zonder vast contract en zzp’ers. Daarnaast heeft deze sociale klasse het minste mentale kapitaal: vaak hebben deze mensen periodes van depressieve gevoelens, weinig zelfvertrouwen, en een negatief beeld van zichzelf. Ook in veel andere opzichten blijven de hulpbronnen van de onzekere werkenden achter: onder hen treffen we veel lage inkomens en mensen met schulden aan, en veel huurders. De onzekere werkenden zijn fysiek tamelijk ongezond, het sociale netwerk is beperkt, de leefstijl is sober.
  7. Het precariaat (6,3%) komt bij alle vier kapitaaltypen het laagst uit. Vier op de tien mensen zijn gepensioneerd. Een even grote groep verricht geen betaald werk, en zoekt daar ook niet naar (bv. vanwege arbeidsongeschiktheid).

Een meer uitgewerkt profiel per klasse ziet er als volgt uit.[3]

Dit rapport wordt waarschijnlijk nog voor de zomer in de Tweede Kamer besproken.

De structurele ongelijkheid is aanzienlijk en hardnekkig

Het SCP stelt vast dat de verschillen in de hulpbronnen van de zeven kapitaalgroepen aanzienlijk zijn. Het totaalkapitaal van de werkende bovenlaag en het precariaat loopt sterk uiteen, en ook bij de overige sociale klassen is er vrij veel spreiding. De verschillen in het totaal van de hulpbronnen en de samenstelling ervan maken dat de zeven sociale klassen sterk uiteenlopende maatschappelijke posities en levenskansen hebben. Er zijn ook aanwijzingen dat de structurele ongelijkheid hardnekkig is. Een eerdere SCP-studie laat zien dat de Nederlandse klassenstructuur tussen 2014 en 2019/’20 op hoofdlijnen weinig veranderd is, ondanks de maatschappelijke ontwikkelingen (o.a. economische voorspoed, pensionering van de babyboomers, nieuwe vluchtelingenstromen) en de op het bestrijden van ongelijkheid gerichte beleidsinzet in die periode. In de huidige studie hebben we bovendien de meting van de kapitaalvormen in veel opzichten uitgebreid. Desondanks vindt het SCP geen geheel andere klassenstructuur, wat een tweede aanwijzing is voor haar hardnekkigheid.

De klassenstructuur gaat samen met verschillen in welbevinden, ervaren cohesie en legitimiteit De zeven sociale klassen verschillen in hun welbevinden. De onzekere werkenden en het precariaat zijn veel minder tevreden met hun leven dan de overige klassen. Bovendien ervaren zij hun positie als achtergesteld: overeenkomstig hun geringe bezit van hulpbronnen plaatsen de onzekere werkenden en het precariaat zichzelf gemiddeld veel lager op de maatschappelijke ladder dan de andere klassen. Er bestaan ook duidelijke verschillen tussen de kapitaalgroepen in de cohesie die zij ervaren. De leden van de werkende bovenlaag en de jongere kansrijken vinden zelden dat het met Nederland ‘duidelijk de verkeerde kant opgaat’. Bij de rentenierende bovenlaag en de werkende middengroep komt dit iets vaker voor, terwijl het bij de laagopgeleide gepensioneerden, de onzekere werkenden en het precariaat 20-34% betref – geen meerderheid, maar wel een substantiële groep. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor klassengerelateerde legitimiteitsproblemen. De onzekere werkenden en het precariaat tellen relatief veel niet-stemmers; en als men van plan is te gaan stemmen, kiest men vaak voor een partij op de flanken van het politieke spectrum. Diezelfde twee kapitaalgroepen, plus de laagopgeleide gepensioneerden, hebben beduidend minder vertrouwen in de Tweede Kamer. Hoewel zij voor hun zorg en ondersteuning relatief vaak afhankelijk zijn van de overheid, voelt ruim de helft van de drie sociale klassen aan de onderkant van de samenleving dat de overheid te weinig doet voor mensen zoals zij (bij de sociale klassen aan de bovenkant is dat hooguit een kwart). Bijna twee derde meent dat mensen zoals zij geen invloed hebben op wat de regering doet (tegenover een derde bij de twee sociale klassen aan de bovenkant). Dat is klemmend, omdat juist deze sociale klassen voor zorg en ondersteuning relatief vaak afhankelijk zijn van de overheid.

Waarom is structurele ongelijkheid reden tot zorg?

Het is deels onvermijdelijk dat hulpbronnen ongelijk zijn verdeeld. Dat kan tot op zekere hoogte functioneel of meritocratisch zijn, bijvoorbeeld voor zover het collectief wenselijk is verschillen in inzet, talent of schaarse vaardigheden uiteenlopend te honoreren.

Uit het rapport blijkt dat de verschillen tussen de kapitaalgroepen soms op moeilijk te rechtvaardigen oorzaken berust. Denk hierbij aan de bepaalde verdeling van hulpbronnen die door formele en informele regels in de hand wordt gewerkt. Zo kunnen sommige groepen onevenredig worden bevoordeeld of benadeeld doordat zij wel of juist geen recht hebben op bepaalde voorzieningen, door de wijze van belasting- en premieheffing of door maatschappelijke verwachtingen over de rollen van mannen en vrouwen. Ook positieve en negatieve discriminatie door andere burgers, uitvoeringsinstanties en werkgevers kunnen ervoor zorgen dat klassenverschillen op moeilijk te rechtvaardigen gronden berusten.

Mensen met een migratieachtergrond kunnen op nationaliteit of herkomst worden gediscrimineerd (bijvoorbeeld door proflering), maar ook op basis van hun specifiek of afwijkend geacht cultureel, sociaal en persoonsgebonden kapitaal. Dat kan gaan om minder kennis van culturele codes in Nederland, een geringere beheersing van de Nederlandse taal, en het hebben van een ‘etnische’ voor- of achternaam. Bij sociale netwerken valt te denken aan het niet kunnen bieden van zwaarwegende referenties wanneer men solliciteert; of aan onder advisering bij schoolkeuzes. Een voorbeeld hiervan is als een leerkracht een lager schooladvies uitbrengt dan bij de capaciteiten van het kind past omdat hij of zij veronderstelt dat migrantenouders onvoldoende steun zullen kunnen bieden bij huiswerk en dergelijke.

Bij het persoonskapitaal kan discriminatie plaatsvinden op basis van iemands gezondheid, de kleding die men draagt, of iemands huidskleur en andere uiterlijke kenmerken. Verder kan de overdracht van geld en niet-economisch kapitaal tussen generaties ertoe leiden dat sommige mensen als vanzelf in een vroeg stadium van hun leven op een beslissende voorsprong komen, en daar later nog steeds de vruchten van plukken.

Negatieve gevolgen van structurele ongelijkheid is dat het mensen ongelukkiger maakt. De vijf hoge en middenklassen zijn veel tevredener met het leven dan de onzekere werkenden en het precariaat. Bij de drie lagere sociale klassen vaak sprake van een gevoel van politieke verweesdheid. Ongeveer de helft vindt dat de overheid te weinig doet voor mensen zoals zij, en bijna twee derde meent dat mensen zoals zij geen invloed hebben op wat de regering doet. Dat is klemmend, omdat juist deze sociale klassen voor zorg en ondersteuning relatief vaak afhankelijk zijn van de overheid, aldus het SCP.

Ook op de arbeidsmarkt treden veranderingen op. De dienstensector is de grootste sector i Nederland, terwijl de werkgelegenheid in de industrie en de primaire sector (boeren, mijnbouw, visserij) verder terugloopt. Mogelijk dat de nieuwe politiek vanuit de EU (de EU moet meer onafhankelijk worden van de rest van de wereld) dit tij keert, maar ik verwacht het niet. Hoger opgeleiden zullen makkelijker een baan vinden dan degenen die dat niet zijn. Verder ontwikkelingen zijn te vinden in de demografie. Ouderen zullen een groter deel uit gaan maken van onze totale bevolking en we krijgen een steeds grotere diversiteit in de  samenstelling van de bevolking naar migratieachtergrond.

Aanbevelingen SCP en wat kan de financieel planner hiermee?

In de bijlage bij het rapport is een uitsplitsing gegeven van de klassen naar achtergrondkenmerken.[4] De meeste kenmerken zien op elementen waaraan een adviseur niet veel kan doen. Denk hierbij aan sexe, leeftijd huishoudsamenstelling en etnische herkomst (tabellen E1 t/m E4). Daarnaast is de stemintentie en de woonplek meegenomen. (tabellen E5 en E6).

Verder blijkt (niet onlogisch) dat de klassen met het minste kapitaal ook het minst tevreden met het leven, ook als er rekening wordt gehouden met demografische verschillen tussen de klassen. Discussie over inkomens- en vermogensverschillen vormden in zekere zin de basis voor het onderzoek Verschil in Nederland. Met dit onderzoek wilde het SCP de discussie over verschillen tussen groepen verbreden door hier meer aspecten in te betrekken dan inkomen, vermogen of opleiding. Desalniettemin spelen inkomen en vermogen een rol in de klassenindeling. De algemene opvatting is dat die verschillen eerder kleiner dan groter moeten worden; voor de inkomensverschillen speelt dat nog iets sterker dan voor de vermogensverschillen. Er zijn maar weinig mensen die van mening zijn dat de verschillen groter moeten worden. Toch is het aandeel mensen dat een gemiddelde positie inneemt (dat wil zeggen dat de verschillen noch groter noch kleiner moeten worden) niet klein (een derde als het gaat om de vermogensverschillen en een kwart als het gaat om de inkomensverschillen).

In het licht van het voorgaande doet de SCP een groot aantal aanbevelingen. Vooropgesteld wordt door het SCP dat het een complex probleem is. Er is niet een oplossing, maar de oplossing moet worden gezocht een groot aantal maatregelen. Deze maatregelen zijn vooral gericht aan de overheid. Het SCP onderscheidt zes mogelijke handelingsrichtingen (met elk hun eigen aanbevelingen). Drie Handelingsrichtingen daarvan achten ze minder kansrijk, terwijl de overige meer perspectief lijken te bieden – al is bij geen ervan succes eenvoudig te bereiken, of op voorhand verzekerd.

Minder kansrijk acht het SCP:[5]

  1. De structurele ongelijkheid aanpakken via economisch beleid. Economische hulpbronnen zijn niet onbelangrijk Een louter ‘economische’ benadering van de complexe maatschappelijke kwestie zal niet afdoende blijken. Alleen economisch beleid leidt niet tot een verbetering  van culturele en sociale hulpbronnen, alsook niet tot een betere gezondheid.
  2. Een klassieke doelgroepenaanpak. Klassieke doelgroepen zijn alle jongeren, alle ouderen, alle werklozen, e.d. Dergelijk beleid is te grofmazig en zal niet werken.
  3. Mensen uitsluitend zelf laten investeren in kapitaal. Het is te simpel geredeneerd om individuen uitsluitend zelf verantwoordelijk te maken voor de hulpbronnen waarover zij beschikken, en erop te vertrouwen dat dit genoeg zal zijn om de structurele ongelijkheid in de Nederlandse samenleving afdoende aan te pakken.

Naast deze minder kansrijke heeft het SCP ook een drietal ‘Handelsrichtingen met perspectief’.[6] Het is best interessant om eens na te gaan wat de financieel adviseur en planner met dit perspectief kan of moet. Om hier invulling aan te geven is het goed om naar de Handelingsrichtingen met perspectief te kijken.

Handelingsrichting IV: Gerichte aanvulling van kapitaaltekorten van sociale klassen

Een meer kansrijke handelingsrichting is dat de overheid tekorten aan hulpbronnen bij sommige sociale klassen gericht aanvult, waardoor zij hun achterstanden (deels) kunnen inlopen. Een financieel planner kan weinig doen aan het verkleinen van tegenstellingen op de arbeidsmarkt of het onderwijs toegankelijker maken. Waar wel mogelijkheden liggen is bij klanten inzichtelijk maken waaraan geld wordt uitgegeven en eventueel kan worden bespaard of gespaard. Met name dat inzicht is erg belangrijk. Daar kan veel pro-actiever worden opgetreden/geadviseerd. De (financiële tekorten) nemen uiteraard toe naarmate de klassen meer aan de onderkant liggen, waardoor deze strategie het meeste effect kan sorteren bij de ‘laagopgeleide gepensioneerden’, de ‘onzekere werkenden’ en het ‘precariaat’. De eerste groep heeft weliswaar behoorlijk wat financieel vermogen, maar tegelijk te maken met een verminderde fysieke gezondheid, geringe digitale vaardigheden en een geringe beheersing van de Engelse taal. Bij de groep ‘onzekere werkenden’ is eveneens sprake van een achterblijvende fysieke gezondheid, maar ook van een slechtere mentale gesteldheid, weinig inkomen en vermogen en een onzekere arbeidsmarktpositie. Het ‘precariaat’ heeft op alle vlakken te kampen met achterstanden. Het op peil houden van hun inkomen (bv. bij de groep met een gekorte AOW-uitkering) en ervoor zorgen dat men de toeslagen en voorzieningen waar men recht op heeft ook worden benut, kan deze sociale klasse helpen. Bij uitstek het werkgebied van de adviseur.

Handelingsrichting V: Institutionele en organisatorische systeemaanpassingen

Een volgende handelingsroute richt zich op de formele instituties en organisatievormen: de wet- en regelgeving waarvoor de overheid verantwoordelijk is, en de organisaties en uitvoeringsprocessen waarbij overheidsinstanties in contact staan met burgers en andere actoren. Dit is een meer ‘systemische’ benadering, waarbij drie elementen aan de orde zijn:

  • institutioneel-organisatorische oorzaken: in hoeverre liggen de formele instituties en organisatievormen ten grondslag aan de verschillen in structurele ongelijkheid?
  • institutioneel-organisatorische remedies: is het mogelijk regelingen en organisaties zo in te richten dat de bestaande multidimensionale ongelijkheid systematisch wordt gereduceerd?
  • institutioneel-organisatorische preventie: kan worden voorkomen dat multidimensionale hulpbrontekorten en -overschoten neerslaan in een klassenstructuur? Dat zijn veelomvattende vragen, en voor deze studie is geen ex ante beleidsevaluatie verricht.

Het SCP kan niet goed aangeven hoe (clusters van) overheidsmaatregelen op de lange termijn in zullen werken op de hulpbronnen waarover de klassen beschikken. Ik laat deze aanbeveling verder onbesproken.

Handelingsrichting VI: Aanpak van de verwevenheid van structurele ongelijkheid met cohesie en legitimiteit

Een belangrijke opgave voor het beleid ligt in de wisselwerking tussen verschillen in het kapitaal waarover de sociale klassen beschikken en de manier waarop de leden ervan hun maatschappelijke positie zien en ervaren. Klassen met meer kapitaal hebben positievere visies op de samenleving dan klassen met minder hulpbronnen, ervaren meer welbevinden en hebben meer vertrouwen in andere mensen. Verder zijn zij vaker van mening dat het aan mensen zelf is om in hun behoeften te voorzien, en dat de overheid daarbij een geringe taak heeft. Dat komt onder groepen met minder hulpbronnen minder vaak voor. In dit licht pleit het SCP onder andere voor goede wet- en regelgeving en uitvoeringsprocessen die effectief en begrijpelijk zijn. Doel daarbij is dat mensen dan meer vertrouwen in elkaar en in de overheid krijgen. Dat bevordert het zelfvertrouwen en daarmee de ruimte om naar een meer (financieel) stabiele situatie te groeien. De financieel planner kan hier een steentje aan bijdragen. Communiceer effectief en begrijpelijk met je klant. Op 28 maart 2023 pleitte de AFM ook voor ‘een betere uitleg bij verhoging pensioenen’. Deze oproep is weliswaar gericht aan pensioenfondsen, maar geldt natuurlijk (op een veel breder terrein) ook voor adviseurs.

Tenslotte: juist de lagere sociale klassen adviseren!

Wat heeft de adviseur aan dit rapport? In de eerste plaats denk ik dat het goed is om op de hoogte te zijn van deze wat meer macro ontwikkelingen met aanbevelingen aan de wetgever. Daarnaast zijn enkele aanbevelingen ‘vrij vertaald’ bruikbaar om in je adviespraktijk toe te passen. Denk aan proactief helpen zicht te krijgen op het (toekomstig) inkomen en zo nodig te adviseren hoe het toekomstig inkomen te bereiken. Verder is communicatie ontzettend belangrijk. Het kan niet vaak genoeg worden gezegd. Communiceer helder en controleer of de klant begrepen heeft wat je net hebt gevraagd of uitgelegd.

Als laatste komt de vraag aan de orde of je je klanten in een van deze sociale klassen kan indelen. En zo ja wat kan je daarmee? Als je in staat bent je klanten (globaal) aan de klassen toe te delen, is de kolom ‘tevredenheid met het leven’ interessant. Bij de twee onderste klassen is de score relatief laag. Zij hebben echt behoefte aan coaching en/of advies. Help ze naar meer financiële zelfredzaamheid. Daarmee stijgt de ‘tevredenheid met het leven’.

De twee à drie sociale klassen aan de onderkant hebben relatief vaak te maken met organisatie- en uitvoeringsprocessen bij overheidsinstanties, en er dus veel last van als zaken misgaan – zeker als dit gebeurt op meerdere terreinen waarvoor men van de overheid afhankelijk is. De invloed van het overheidshandelen op het leven van de getroffen burgers kan dan ook groot zijn. Daarnaast beschikken zij ook nauwelijks over buffervermogen.[7]

De mensen uit deze klassen hebben dan ook de meeste behoefte aan financieel advies of coaching. Tegelijkertijd is dit niet echt de doelgroep voor een financieel planner. Toch wil ik hier pleiten voor een actieve betrokkenheid. Het moet toch mogelijk zijn om een (klein) deel van je tijd aan deze groepen te besteden (met een pro deo advies).


[1] SCP, Eigentijdse Ongelijkheid 7 maart 2023, https://www.scp.nl/publicaties/publicaties/2023/03/07/eigentijdse-ongelijkheid.

[2] Zie voor een uitgebreide bespreking van de verschillende typen hulpbronnen, blz 31 en verder van het rapport en tabel 3.1.

[3] Zie het rapport op blz. 7.

[4] Bijlagen E t/ H Eigentijdse ongelijkheid. De postindustriële klassenstructuur op basis van vier typen kapitaal.

[5] Verdere toelichting is te vinden op blz. 59 t/m 61 van het rapport.

[6] Zie blz. 61 t/m 68 van het rapport.

[7] Zie voor een uitgebreide bespreking van indicatoren en de klassen bijlage A van het rapport, blz. 89 en verder.